Koolhydraten

Bij het berekenen van de benodigde hoeveelheid (ultra)kortwerkende insuline, rekenen patiënten met koolhydraten. Dit zijn, net als vetten en eiwitten, macrovoedingsstoffen. Koolhydraten leveren net als vetten vooral energie. Het lichaam gebruikt koolhydraten als brandstof. 1 gram koolhydraten levert 4 kilocalorieën. Alle koolhydraten in de voeding zijn opgebouwd uit een of meer suikermoleculen. Je hebt de

  • monosacchariden (1 suikermolecuul) zoals glucose en fructose
  • disacchariden (2 suikermoleculen) zoals saccharose (wat wij kennen als suiker) en lactose (wat wij kennen als melksuiker)
  • polysacchariden (een heleboel suikermoleculen) zoals zetmeel

Na de vertering komen de koolhydraten voornamelijk als glucose in het bloed. Bij voldoende aanbod van insuline wordt glucose snel opgenomen door de weefsels die het kunnen verbranden of het wordt opgeslagen voor een kleine voorraad in de lever en de spieren. Hierdoor blijft het glucosegehalte in het bloed binnen bepaalde grenzen.

Goede bronnen van koolhydraten zijn vooral volkoren graanproducten zoals volkorenbrood en volkorenpasta, aardappels, peulvruchten, groente en fruit. Deze voedingsmiddelen leveren niet alleen koolhydraten maar ook vezels. Maar ook frisdrank, koek en snoep bevatten koolhydraten. Dit zijn alleen minder gezonde bronnen van koolhydraten omdat ze amper vezels bevatten. Kijk nog eens naar hoofdstuk 2 als dit niet helemaal duidelijk is.