De rol van huisartsen bij patiënten met diabetes type 2
In de richtlijnen van het Nederlandse Huisartsen Genootschap lees je alles over de diagnostiek, behandeling en begeleiding van patiënten met diabetes mellitus type 2, binnen de huisartsenpraktijk. Dankzij deze documenten ben je weer helemaal op de hoogte!
Hieronder lees je waar de NHG-richtlijnen over gaan.
In deze NHG-richtlijnen vind je alle informatie over de diagnostiek, behandeling en begeleiding van patiënten met diabetes type 2 binnen de huisartsenpraktijk. Het volgen van de richtlijnen door de huisarts zorgt ervoor dat complicaties, zoals hart- en vaatziekten, nefro-, retino- en neuropathie voorkomen of vertraagd worden.
Richtlijnen diagnostiek
Wanneer is bloedglucosebepaling van belang?
- Bij klachten als polyurie, dorst, pruritus vulvae op oudere leeftijd, vermagering, mononeurotherapie en recidiverende urineweginfecties. Maar ook sensibiliteitsstoornissen en neurogene pijnen.
- Na zwangerschapsdiabetes.
- Screenend (om de 3 jaar):
-Bij spreekuurbezoekers van Hindoestaanse afkomst met een leeftijd hoger dan 35 jaar
– Bij spreekuurbezoekers met een leeftijd hoger dan 45 jaar in combinatie met:
1. een BMI ≥ 27 jaar
2. Diabetes type 2 bij familieleden in het gezin
3. van Surinaamse, Marokkaanse of Turkse afkomst
4. hypertensie (systolische bloeddruk > 140mmHg of behandeling voor hypertensie)
5. hart- en vaatziekten
6. dyslipidemie (HDL-cholesterol ≤ 0,90 mmol/L, triglyceriden > 2,8 mmol/L)
Bijstellen diagnose diabetes type 2
Stel de diagnose van diabetes type 2 bij onder de volgende omstandigheden:
- Nuchtere plasmaglucosewaarde ≥ 7,0 mmol/L of willekeurige plasmaglucosewaarde ≥ 11,1 mmol/L in combinatie met klachten passend bij hyperglykemie.
- Nuchtere plasmaglucosewaarden ≥ 7,0 mmol/L op 2 verschillende dagen.
Belangrijk is om bij patiënten met een BMI van < 27 na te gaan of er sprake is van een andere vorm van diabetes. Onderzoek de mogelijkheid voor Latent autoimmune diabetes in adults (LADA) of Maturity-onset diabetes of the young (MODY).
Bepaal de risicofactoren voor patiënten met diabetes type 2
- Inventariseer de volgende punten: hart- en vaatziekten, familie-anamnese, lichamelijke activiteit, alcoholgebruik, voedingsgewoonten en roken.
- Bepaal bloeddruk en BMI.
- Onderzoek de voeten. Let hierbij op standsafwijkingen, kleur, ulcera of amputaties en drukplekken of eelt. Maar ook op sensibiliteit met monofilament en palpeer de voetarteriën.
- Inspecteer de eerste ochtendurine op HbA1c, creatinine (eGFR), lipidenspectrum, albumine-creatinineratio of de albumineconcentratie.
- Indien er sprake is van chronische nierschade, voer je aanvullend onderzoek uit. Dit onderzoek doe je volgens de NHG-Standaard Chronische nierschade.
- Verricht tot slot de funduscontrole binnen 3 maanden na de diagnose.
Richtlijnen beleid
Als huisarts stel je samen met de patiënt het beleid vast. Niet alleen voorlichting is belangrijk, maar ook educatie speelt een grote rol. Hierdoor wordt de patiënt met diabetes type 2 zich bewust van zijn eigen verantwoordelijkheid en regie.
Stappenplan voor medicamenteuze behandeling
De huisarts bepaalt om bloedglucoseverlagende medicatie in te zetten als blijkt dat de behandeling zonder medicatie niet voldoende resultaat heeft. Dit betekent dat een HbA1c van ≤ 53 mmol/mol niet bereikt wordt. Voor deze behandeling wordt onderscheid gemaakt tussen patiënten met en zonder een zeer hoog risico. Voor beide patiëntgroepen met diabetes type 2 is er een stappenplan ontwikkeld. De exacte stappen inclusief toelichting van het stappenplan vind je in de NHG-richtlijnen.
Uitgangspunten van de medicamenteuze behandeling
Er is een aantal uitgangspunten voor de medicamenteuze behandeling, waar je je als huisarts bewust van moet zijn. Hieronder vind je deze uitgangspunten.
- Wanneer overweeg je dosisverlaging of het stoppen van bloedglucoseverlagende middelen? Dit doe je bij verandering in de situatie van de patiënt met diabetes type 2. Bijvoorbeeld wanneer de patiënt niet lang meer te leven heeft. Of bij toenemende kwetsbaarheid.
- Wanneer overweeg je verhoging van de dosering? De huisarts verhoogt de dosering iedere 2 tot 4 weken middels nuchtere glucosewaarden. Als dosisverhoging niet meer mogelijk is, raadpleeg je de volgende stap in het stappenplan.
- Wanneer zet je andere middelen uit het stappenplan in? De huisarts kiest een ander middel uit het stappenplan als er bijwerkingen of contra-indicaties optreden.
In Tabel 9 van de NHG-richtlijnen vind je alle informatie over de bloedglucoseverlagende middelen. Hier lees je meer over de werking, bijwerkingen en contra-indicaties van het medicijn.
Welke controle voert de praktijkondersteuner uit?
Naast de huisarts speelt de praktijkondersteuner ook een rol. De praktijkondersteuner voert de driemaandelijkse controle uit. Deze controle bestaat uit:
- Inventariseer hypo- of hyperglykemieën, medicatie, hypo- of hyperglykemieën en het welbevinden van de patiënt met diabetes type 2.
- Gebruikt jouw patiënt > 1 dd insuline? Dan is het belangrijk om voorafgaand aan de controle de 4-puntsglucosedagcurve en (elke 3 tot 6 maanden) het HbA1c te bepalen.
- Stel bloeddruk en lichaamsgewicht vast.
- Wanneer de patiënt een hoog risico heeft op ulcus, is voetonderzoek belangrijk.
Je kennis bijspijkeren over de diabetische voet? Volg dan onze gratis geaccrediteerde e-learning!
[button type=”primary”] Bekijk de e-learning [/button]